Paul Snoek
Na zijn legerdienst in Duitsland, waar hij vooral Dada bestudeerde, besloot hij beeldend kunstenaar te worden, maar al snel stopte hij daar mee. Hij ging in zijn vaders textielbedrijf werken en bezocht vele landen als vertegenwoordiger. In de jaren zestig had hij zijn eigen succesvolle importbedrijfje van Japanse zijden sjaals en werd daarna verkoopdirecteur van paalfunderingen. In 1967 kocht hij een boerderij waar hij later veel schilderde. Toen na enkele jaren de verkoop van zijn schilderijen tegenviel raakte hij in financiële moeilijkheden en trachtte hij rond te komen van public relations voor een instelling, een antiekzaak, een bureau voor copywriting en een meubelzaak. In zijn vrije tijd verzamelde hij antiek en deed hij aan amateurmotorcross.
Paul Snoek wordt gerekend tot de Vijfenvijftigers, een groep experimentele dichters van voornamelijk Vlaamse origine gegroepeerd rond Gard Sivik, zoals Gust Gils en Hugues C. Pernath, die allen zijn gaan publiceren voor 1955. Deze generatie dichters vormde een reactie op de voornamelijk Nederlandse Vijftigers. Paul Snoek weigerde trouwens ingedeeld te worden bij de Nederlandse Vijftigers, al werkte hij samen met Lucebert en stopte al na enkele jaren met de redactie van Gard Sivik.
Zijn werk is moeilijk bij één stroming in te delen of valt moeilijk onder één noemer te vatten. Begonnen als romantisch dichter, ontwikkelde hij zich hij naar een meer agressieve en cynische auteur. Hij werkte voor verschillende tijdschriften, maar hield het er nooit lang vol. Op het laatste werd hij een gelaten, pessimistisch dichter, onder invloed van manisch-depressieve buien.
1954: Publicatie van zijn eerste gedichtenbundel (geschreven in 1953) Archipel bij uitgeverij De Sikkel.
1957: Prozadebuut (bij De Bezige Bij) Reptielen & Amfibieën, 19 verhalen.
1959: De bundel De heilige gedichten komt in de Vlaamse poëziewereld aan als een splinterbom. Conservatieve critici zijn geschokt door deze poëtische Umwertung aller Werte. Snoeks gedichten blijken anti-religieus, anti-sociaal, anti-militaristisch en zelfs anti-poëtisch te zijn. Hij zet zich ongemeen scherp af tegen alles wat hij in zijn leven als dwang heeft ervaren.
1959: De Periscoop, interview van Johan Anthierens met Paul Snoek. Snoek valt in niet mis te verstane woorden uit tegen zowat alle gevestigde literatoren, critici en instellingen.
De bundel Renaissance wordt bekroond met de Arkprijs van het vrije Woord.
1959: Bundels Nostradamus, samen met Richelieu’.
1967: Publiceert de bundel De zwarte muze, waarvoor hij in 1968 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie ontving.
1971: Snoek geeft de negen Gedichten voor Maria Magdalena in eigen beheer uit, met een erotisch omslagontwerp van zijn hand.
1971: Bultaco 250cc een prozabundel met 5 verhalen.
1971: Gedrichten. Gedokumenteerde aktualiteitspoëzie en/of alternatieve griezelgedichten.
1972-1973: 4 exposities
Bundel Frankenstein met 1.200 zeefdrukken met aquarel
Bundel Ik heb vannacht de liefde uitgevonden met 150 gouaches.
1978 roman Een hondsdolle tijd
1978 dichtbundel Welkom in mijn onderwereld, bekroond met Dirk Martensprijs van de stad Aalst.
In mijn onderwereld is het beter.
Je treft er alles aan wat koud is:
een zwarte stoel, een kist vol maanlicht,
geen lampen en hoogstens een nachtsteen
1981: Enkele maanden voor zijn dood verschijnt de bibliofiele uitgave De zangen van Lesbos. Vijf gedichten van Snoek en vier etsen van Jef van Tuerenhout.
Begraven in Varsenare, in de grafkelder van zijn familie.
Bekroningen
1963: Arkprijs voor het vrije woord voor zijn bundel Renaissance.
1969: Driejaarlijkse Staatsprijs voor de Vlaamse poëzie voor De zwarte muze.
1971: Jan Campertprijs voor de bundel Gedrichten.
1972: Eugène Baieprijs.
1980: Literaire prijs Dirk Martens van de stad Aalst voor de gedichtenbundel Welkom in mijn onderwereld.
1991 Sint-Niklaas: Paul Snoek driejaarlijkse Poëzieprijs.
Gedichten
Te vondeling gelegd ik heb de sprankel van mijn waarheid,
in het zomers praalbed van het water,
zo teder breekbaar als dauwdraad,
zo volkomen zuiver en doorschijnend als de verte,
dat ik de vriend werd van het heiligwordend licht. En wat ik aanraak
met de toverende woede van mijn woorden,
het wordt een melk- en bloedgevende borst. Een krachtige, eenzame weelde.
Als ik geen rood meer heb
Uit: De zwarte muze / cyclus het orakel
Als ik geen rood meer heb
maak ik de bomen groen, de struiken,
het hele landschap wat ik schilder.
Dus ook het onkruid en het gras,
waarin je languit ligt te wachten roerloos
maar toch diep ontroerd, wanneer je later
het doek mag zien waar ik je rooie jurk
vervangen heb door zachte naaktheid,
waarvoor ik net als voor je glimlach
vooralsnog niet de kleur vond die je past.
Als ik geen rood meer heb,
heb ik nog altijd je lippen.
Uit: Schildersverdriet
Een zwemmer is een ruiter
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.
Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.
Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.
Uit: Hercules